Inhalen, oprukken, tegemoetkomend passeren
Uncategorized

Inhalen, oprukken, tegemoetkomend passeren

wijzigingen per 8 april 2020

11.1.
Alvorens met inhalen te beginnen, dient de bestuurder zich ervan te vergewissen dat de rijstrook waarin hij vertrekt op voldoende afstand vrij is om in te halen en tijdens het inhalen geen gevaar voor het verkeer oplevert en andere weggebruikers hindert.

11.2.
Het is de bestuurder verboden in te halen in de volgende gevallen:

  • een voorliggend voertuig inhaalt of omzeilt een obstakel;

  • een voertuig dat langs dezelfde baan rijdt, gaf het signaal om naar links te gaan;

  • het volgende voertuig begint met inhalen;

  • na voltooiing van het inhalen, zal hij niet in staat zijn om terug te keren naar de eerder bezette rijstrook zonder gevaar te creëren voor het verkeer en interferentie van het voertuig dat wordt ingehaald.

11.3.
Het is de bestuurder van het ingehaalde voertuig verboden om inhalen te voorkomen door de snelheid te verhogen of door andere acties.

11.4.
Inhalen is verboden:

  • op gereguleerde kruispunten, evenals ongereguleerde kruispunten bij het rijden op een weg die niet de hoofdweg is;

  • bij oversteekplaatsen voor voetgangers;

  • bij spoorwegovergangen en dichterbij dan 100 meters voor hen;

  • op bruggen, viaducten, viaducten en daaronder, evenals in tunnels;

  • aan het einde van de klim, op gevaarlijke hoeken en andere gebieden met beperkt zicht.

11.5.
Het leiden van voertuigen bij het passeren van oversteekplaatsen voor voetgangers wordt uitgevoerd met inachtneming van de vereisten van paragraaf 14.2 van de regels.

11.6.
Als het buiten de nederzettingen moeilijk is om een ​​langzaam rijdend voertuig, een groot voertuig of een voertuig met een snelheid van niet meer dan 30 km / h in te halen of te ontlopen, moet de bestuurder van een dergelijk voertuig zo ver mogelijk naar rechts rijden en, indien nodig, stoppen om te laten rijden. volgende voertuigen.

11.7.
Als de tegemoetkomende doorgang moeilijk is, moet de bestuurder, aan wiens kant zich een obstakel bevindt, voorrang geven. Als er zich een obstakel bevindt op de hellingen die zijn gemarkeerd met borden 1.13 en 1.14, moet de bestuurder van het voertuig dat heuvelafwaarts rijdt voorrang geven.

Terug naar de inhoudsopgave

Voeg een reactie